\’t Gordijn half dicht, de vloer is juist gedaan en
geuren en kaarslicht tonen het verdriet
rondom het bed waarop ik lig. Je ziet
de schaduw van klimop nog door de ramen.
“Ze slaapt,” dacht hij, toen hij bij me ging staan en
hij prevelde: “Arm kind, je hoort mij niet.”
Ik hoorde ‘t wel. Toen hij me weer verliet
werd het erg stil, al wist ik van zijn tranen.
Hij kwam niet aan mijn bed, hij sloeg de sprei
niet van mijn hoofd terug, nam niet mijn hand,
schikte mijn kussen niet, kwam nooit dichtbij.
Hij had niets met me. Nu hij om me rouwt
heeft hij met me te doen. Dat geeft een band.
Zijn warmte troost me, ook al ben ik koud.
Christina Rossetti