De stilte zonder antwoord van het land,
het breken van de golven, rij na rij,
ze zwijgen en zo zeggen ze tot mij:
“Wij staan terzijde, staan slechts aan de kant.
Ook jij staat aan die kant, aan ons verwant.
Je zit vast in jouw eigen eenzaamheid.
Hoe word je van je ketenen bevrijd?
Wiens hart raakt toch jouw hart, wiens hand jouw hand?”
Ik heb mijn trots. Soms voel ik die veel minder.
Soms denk ik ver terug, voel ik me oud.
Vriendschap was toen nog makkelijk te vinden.
Ik had het in die wereld niet zo koud.
Achter de regenboog lag zeker goud
en hoop was sterk, ik leefde ongehinderd.