Liefde, al blijft je pijl me hiervoor vinden,
bind je me telkens aan je zegekar, –
machtige prins, die harten kan verbinden –
toch maak ik ieder uit voor leugenaar
die van jou opgeeft, mopper op mijn haar,
dag in, dag uit, al steek je nog zo sterk.
Ik ben nog vrij, kregelig weliswaar,
een dwaas misschien, ga naar geen enkele kerk.
Ik heb me aan je grillig vuur onttrokken,
richtte mijn hoofd op naar de iele regen.
Je draait, bent niet in staat hartstocht te lokken,
net zomin weet je waarlijk pijn te geven.
(Voor deze stoere smaad krijg ik vast straf.
Ja, vol verlangen wacht ik op zijn staf!)
Edna St. Vincent Millay