Ik weet het, voor jouw hart ben ik de zomer,
niet alle vier seizoenen op een rij.
Die zullen van een ander moeten komen,
een edeler geest, mijn lief, dan die van mij.
Want vruchten draag ik niet, zeker geen gouden.
Ik weet geen wijze, winterige dingen.
Ik heb te lang te veel van je gehouden
om lentepril uit volle borst te zingen.
Daarom zeg ik: “O liefste, na de zomer
moet ik weer van je gaan, met stille trom.
Waardeer opnieuw de vogels en de rozen
als ik weer, met de zomer, tot je kom.
Want anders zoek je, eerder vroeg dan laat,
zelfs voor je zomer naar een nieuw klimaat.
Edna St. Vincent Millay