Ik zal terug gaan naar de gure kust
en bouw me daar een hutje op het zand.
Ik doe het zo, dat zelfs de gekste rand
van zeewier er de ingang zeker mist.
Ik kom nooit weer, wees je daarvan bewust.
Niet eenmaal reik ik je nu nog de hand.
Vertrokken naar een te bevatten land
en daar ben ik gelukkig, vind ik rust.
Liefde, waarmee je een moment lang keek,
het woord, dat een moment voor op je tong lag,
zijn één met wat in een moment bezweek,
onuitgesproken, maar teveel bezongen.
De rotsen zijn nog nors, de luchten bleek,
nog net zo als ze waren toen ik jong was.
Edna St. Vincent Millay