Ik ken een wond die nooit meer dicht zal gaan,
die niet van dierbaarheid en dood afstamt,
maar van een liefde die is opgebrand,
een laatste zucht van schoonheid. En voortaan
groeit op die akker nooit meer gras of graan,
al krijgt wat ik ook zaai, met gulle hand
van hemels zegengaven. Onder ‘t land
blijft het verdriet verbitterd voortbestaan.
Dat storm April razend in stukken slaat,
of dat Augustus helemaal verregent,
kan ik verdragen. Dat het mensenzaad
telkens weer bovenkomt blijft vanzelfsprekend.
Maar dat een droom voorgoed ten onder gaat,
dat is een pijn die in mijn borst blijft steken.
Edna St. Vincent Millay