Sonnetten van een ongeënte boom 7

Een middel om de geest eens stil te zetten,
was het altijd luidruchtige geboen.
Een zekere extase, in het nette,
gaf het om vuile dingen recht te doen.
De zacht beroete pannen, die steeds weer
boven het vuur waren gezet. De kraan
en kandelaren, groen gecorrodeerd,
weer op te delven. Om de planken gaan
nieuwe papieren petticoats. En vlug
een schone doek, waar een verweerde hing.
Poetsen op het fornuis, totdat het blinkt,
en ’s avonds voel je duidelijk je rug
in een andere keuken, één die glimt.
Een advertentie, veel te mooi, daar kook je toch niet in.

Edna St. Vincent Millay


Geplaatst op

oktober 2010

One way there was of muting in the mind A little while the ever-clamorous care; And there was rapture, of a decent kind, In making mean and ugly objects fair: Soft-sooted kettle bottoms, that had been Time after time set in above the fire, Faucets, and candlesticks, corroded green, To mine again from quarry; to attire The shelves in paper petticoats, and tack New oilcloth in the ringed-and-rotten’s place, Polish the stove till you could see your face, And after nightfall rear an aching back In a changed kitchen, bright as a new pin, An advertisement, far too fine to cook a supper in.