Sonnetten van een ongeënte boom 10

Ze wist niet meer dat die augustusnacht
zo vlak was als het maanlicht op het meer
waarin ze zwom, de kust even niet zag,
en dat de jongen die, tot deze keer,
in niets zich onderscheidde van de rest,
nu een prettig mysterie bij zich droeg.
Dat leek haar wel afdoende als een test.
Ze hield vast van hem, dat was wel genoeg.
Miljoenen krekels vulden met gezangen
de zoete nacht, zo opgerekt, zo laat.
En was hij voor haar geest geen echte maat,
waarom was dan haar lichaam vol verlangen?
Het maanlicht scheen bleek op het open veld.
De schaduw van de eik was donker, verborg alles wel.

Edna St. Vincent Millay


Geplaatst op

oktober 2010

She had forgotten how the August night Was level as a lake beneath the moon, In which she swam a little, losing sight Of shore; and how the boy, who was at noon Simple enough, not different from the rest, Wore now a pleasant mystery as he went, Which seemed to her an honest enough test Whether she loved him, and she was content. So loud, so loud the million crickets’ choir . . . So sweet the night, so long-drawn-out late . . . And if the man were not her spirit’s mate, Why was her body sluggish with desire? Stark on the open field the moonlight fell, But the oak tree’s shadow was deep and black and secret as a well.