Sonnetten van een ongeënte boom 11

Het kwam weer bij haar boven toen ze zag
dat de sneeuw weg was. In het bruine gras
wasknijpers en een schort – want op een dag
sneeuwde een storm die bonsde op het glas
en haar, onwillig, toch naar buiten trok,
om snel de was binnen te halen voor
de lijn bezweek. Het leek een soort galop,
als vocht een leger engelen in koor.
Eén schort werd lang geleden in zo’n nacht
ver weg geblazen, door de storm begraven,
tot in April de dooi haar boven bracht,
vergeten, nu een onverwachte gave –
Het trof haar toen ze nam wat ze zo kreeg,
dat ’t lente was. Het hele jaar moest nog een keer doorleefd.

Edna St. Vincent Millay


Geplaatst op

oktober 2010

It came into her mind, seeing how the snow Was gone, and the brown grass exposed again, And clothes-pins, and an apron — long ago, In some white storm that sifted through the pane And sent her forth reluctantly at last To gather in, before the line gave way, Garments, board-stiff, that galloped on the blast Clashing like angel armies in a fray, An apron long ago in such a night Blown down and buried in the deepening drift, To lie till April thawed it back to sight, Forgotten, quaint and novel as a gift — It struck her, as she pulled and pried and tore, That here was spring, and the whole year to be lived through once more.