Met tederheid gaf ze die dagen, net
of ze een ziek kind voedde – stut maar stevig
het koortsig tenger lichaam in het bed,
en houd zijn handen vast rondom zijn beker –
haar echtgenoot steun door haar lichaamskracht,
waarbij ze dacht, wat zijn mannen toch zwak,
tot hij zich draaide, sliep, maar soms de nacht
ineens verstoorde en dan tot haar sprak.
Van ver floot, als een trouwe kameraad,
op die momenten weer de lange trein.
Zij zag dan voor zich hoe het er zou zijn:
de toverwereld van de grote stad.
Ver weg van waar zij lag, toch zat alleen,
behalve iets dat naast haar sliep, er glas tussen en steen.
Edna St. Vincent Millay