Als naar een heiligdom, dat al een tijd
niet meer gebruikt wordt, ooit zo fraai gemaakt
met blinkend koper, in verval geraakt,
nu groeit het gras er hoog, zo keert, door spijt
gekweld en grote eenzaamheid,
de pelgrim weer, en wie hem gadeslaat
hoort één naam in de kreten die hij slaakt.
Zo is het in mijn zorgen ook met mij.
Jouw lichaam was een tempel van geluk.
Koud is de as, de adem uitgeblazen.
Eens was jouw geest zo levendig en vief.
Nog dag en nacht verlang ik naar jou terug.
En ik kom hier, op zoek naar jou, mijn lief,
Al weet ik dat je dood bent. Wat een dwaas, hè?
Edna St. Vincent Millay