Als jij, aan wie ik nu meer ben gehecht
dan zelfs aan woorden op papier, zult gaan
en niet meer bij mijn hart op wacht zult staan,
de sleutel wordt weer bij mij neer gelegd,
en jij niet meer, zoals ik nu graag zeg,
de zon bent, waardoor elk goeds kan ontstaan,
breed stralend, zelfs geen pijl die van de maan
het licht in zee kapot breekt, enkel weg,
denk ik uitsluitend aan dit ene uur.
Ik huil wat, net als nu, met natte wangen.
Zoals een bloem is ook jouw liefdesvuur
doodsbang, maar toch verliefd door slaap bevangen,
verslapt even en voelt al vast de wind
waarop elk blaadje straks een rustplaats vindt.
Edna St. Vincent Millay