Al in de eerste kus, waarbij de knop
zich zuchtend strekte, opende als bloem,
zat zaad van de teleurstelling verstopt.
Ik wist dat wel, maar niet wanneer en hoe.
Ik kom van ’t platteland, ken de seizoenen,
ik heb met herfst en vrieskou leren leven.
Ik snuif, zoals mijn vader dat zou doen, en
zeg na: “Wat buiten bleef, kan afgeschreven.”
Ik hoopte, als iemand die gadeslaat
hoe ieder blad zich aan de boom ontvouwt,
dat zomer fraai zou zijn en herfst te laat,
zo anders dan je hier verwachten zou,
zonnige trossen, voor de wijn op orde.
De wijnstok, waar ‘k dit schrijf, is zwart geworden.
Edna St. Vincent Millay