Zie je, de winterwind zwol hevig aan.
En in ons won een storm ook snel aan krachten.
De aloude begeerte. Ik gaf aan
dat dit de tijd is van de lange nachten.
“Weg zijn, verdreven van de zomerhaag,
de vroege mus, bloemen, opengevouwen.
De zon staat rond het middaguur maar laag.
Fijn, extra uren om van je te houden.”
Helaas, reeds trekt het duister zich terug.
Ondanks de sneeuw zie je de bomen staan.
Monsterlijk afscheid, zo verachtelijk.
Hoe moet ik bij jou weg, hoe kan ik gaan?
Tegennatuurlijk, deze kortste nacht.
Vaarwel. De dag breekt aan. De langste dag.
Edna St. Vincent Millay