Zeg wat je wil, zoek, krab mijn hart maar stuk,
naar wortels van een roos van vorig jaar.
Ik ben gerijpt, dat is wel duidelijk,
als fruit dat op een kraam lag, zonneklaar.
Lach om het kale blad, zeg wat je wil,
noem me maar met de namen van weleer:
Nog steeds een vrouw, nog in voor elke gril.
Ik zeg je: Ik ben wat ik was en meer.
Mijn takken buigen door, de lucht vriest schoon.
Mijn hemel? Vol. De vogels trekken weg.
Zeg wat je wil, alsof ‘k me zorgzaam toon.
Hou vast aan wat ik in de lente zeg.
Herfst krijgt mij immers net zomin te pakken
als rozen, zuchtend aan verdorde takken.
Edna St. Vincent Millay