Kom, liefste, snel toch, kameraad,
de dierbaarste die ik ken.
Als jij je armen om me slaat,
is ’t uit met dat geren.
Neem van de pruimen in ’t najaar,
die toe zijn aan de pluk.
Ze zijn bevreesd voor hevige storm,
maar snakken naar een zucht.
Een zuchtje wind, een kleinigheid,
licht schommelen de bomen.
Dan is het voor de pruimen tijd
om naar de grond te komen.
Wees, maaier, tot het eind bereid,
maar maai niet al wat mag.
Gun je voor je glas wijn de tijd
en kus mij niet gedag.
Neem van de pruimen in ’t najaar,
die toe zijn aan de pluk.
Ze zijn bevreesd voor hevige storm,
maar snakken naar een zucht.
Een zuchtje wind, een kleinigheid,
licht schommelen de bomen.
Dan is het voor de pruimen tijd
om naar de grond te komen.
Bertolt Brecht