Gek, wie de moraal niet
in dit oud verhaal ziet.
Een zigeunerdame
smeekte tot de maan en
hield dat vol heel de nacht.
Huilend, vol verlangen
naar een eigen man en
zo naar haar huwelijksdag.
“Jouw donkere man, ja, die krijg je echt”,
heeft de hemelmaan haar daar toegezegd.
“Maar mij zal behoren
’t kind, de eerst geboren
zoon die jij van hem baart.”
Wie haar kind wil geven,
bang alleen te leven,
is haar liefde iets waard?
Maan, je waant je graag moeder.
Maar een liefde, een man,
nee, dat komt er niet van.
Zilvermaan, zeg wat doe je?
Weet waaraan je begint
met een levensecht kind.
Kind, dat zoon is van de maan.
Van de donkere vader kreeg zij een kind.
Net de rug van een hermelijn, zo wit.
Lichte grijze ogen,
geen olijven aanblik,
spierwit kind van het maanlicht.
“Het ziet er gedoemd uit,
dit is ons niet eigen.
Daarom kan ik niet zwijgen.”
De zigeuner dacht: “Zij is vreemd gegaan.”
Hij pakte zijn mes. Hij sprak tegen haar,
van wie zij dit kind had,
wie haar toch bemind had?
Hij ontnam haar het leven.
Met het kind heeft hij zich
op de berg begeven.
Daar liet hij het alleen.
Als de volle maan in de nacht verschijnt
is het kind gelukkig en lacht het blij.
Huilt het, gaat de maan weer
als een sikkel schijnen,
daarin wiegt ze haar kleine.
Meccano