Je vermoedt niet eens
dat ik terugkeer, dat ik vlakbij ben.
’s Nachts, als je oor het stille maanlicht waarneemt,
weet:
niet het maanlicht loopt om je huis heen,
ik schrijd over de blauwe paden in uw tuin.
Als je op straat in het dode licht van de middag
stopt
bang van de kreet van een vreemde snoeshaan,
weet:
dat is mijn hartenkreet vanaf de kust, hier dichtbij
Zie je in de schemer een zwarte schaduw bewegen
aan de overzijde van de donkere wateren,
weet:
ik loop er, rechtop en officieel,
alsof ik naast je ben
Antun Branko Šimiæ