Lief, zoete doorn, veel te lichtvaardig nam ik
jouw aanval op, waardoor ik onderuit ging,
verslagen in het gras te liggen kwam, ik
doorweekt van tranen en de regen buiten.
Als de avondregen uitdruppelt tot nachtmist,
de nachtmist in een ochtendwolk verdwijnt,
de wolk verdampen zal, zodra het dag is,
de vogels zingen en de zon weer schijnt,
had ik dan maar bedacht, lief, zoete doorn,
hoe scherp de pijn zou zijn, als op zijn best
de toekomst is vervloekt, alles teloor,
en in mij geen gelukkig uur meer rest,
kwam ik niet zó op het roepen aangevlogen
van iemand die me nauwelijks lijkt te mogen.
Edna St. Vincent Millay