Een siersteen in een kroon

Ik beet, als op een siersteen in een kroon,
hard op mijn vingers. Niets ging naar mijn zin.
Rampspoed schudde de vruchten uit de boom,
tot ik gelukkig nu mijn rust hervind.

Het rennen in de gangen. Mannen gorden
hun wapenrusting aan en van de brug
ratelt de ketting. Er weerklinkt een horde
viervoeters buiten – en zo klaart de lucht.

Een eigen kamer, na benepen weken.
Ik leg me, en ik laat me niet verstoren,
te slapen, het lawaai buiten als deken,
tot alles is gewonnen of verloren,

tot de poort open gaat. De uitkomst blijkt dan.
‘k Kom buiten als Hels vrouwe, of mijn eigen.

Edna St. Vincent Millay


Geplaatst op

oktober 2013

Whereas at morning in a Jeweled Crown I bit my fingers and was hard to please, Having shook disaster till the fruit fell down I feel tonight more happy and at ease: Feet running in the corridors, men quick— Buckling their sword-belts, bumping down the stair, Challenge, and rattling bridge-chain, and the click Of hooves on pavement—this will clear the air. Private this chamber as it has not been In many a month of muffled hours; almost, Lulled by the uproar, I could lie serene And sleep, until all’s won, until all’s lost, And the door’s opened and the issue shown, And I walk forth Hell’s Mistress—or my own.