Geloof me, zullen ooit de bruggen van
deze volmaakte stad zijn ingenomen,
gaan haar kantelen neer, weet dat mij dan
geen sterflijk dak meer rest als onderkomen.
Ik zal geen ranken door de takken vlijen,
tot schuilplaats tegen storm van noord of oost.
Ik zal geen stapel hout tot vuur verleiden,
vond al in ieder wereldwonder troost.
Zul jij aan boord gaan, en richt jij je koers dan
op andere kusten, waar jij mij vergeet,
dan blijf ik – ‘k deel in de kapotte vloeren
met daken, die je zien kon vanaf zee,
als een saluut voor nu vergane glorie,
en smeek de schimmen die ik bij de poort zie.
Edna St. Vincent Millay