Hou niet meer van me, laat die god maar lopen,
als liefde bitter smaakt, niet langer zoet.
Mijn handreiking, mijn hart blijft voor je open:
“Vaarwel. Blijf altijd jong. Het ga je goed.”
Wat mij betreft, ik lijd onder de droogte.
Ik dronk, maar hield mijn dorst, vermoed nu dat
mijn kussen weinig waard zijn in jouw ogen,
een afdruk van een beet, een mond vol zand.
Zeg enkel maar iets bots, beschaam mijn traan.
Ga, want pas dan weet ik mijn rug te rechten,
kan ik ‘t gejank van wat zal komen aan –
van vage schimmen, die maar zelden vechten
tegen een stel dat samen zingt en wandelt:
met één, alleen, verloren, is dat anders.
Edna St. Vincent Millay