Rest ons oude verheugde bloed slechts banen
als ijskanalen om een dorre bedding,
is al wat ons in vlam zette vergaan en
biedt, zelfs in onze droom, geen vonk meer redding,
dan zij dit ons tot troost: zonder te spreken,
jong, warm, en in de bloei van onze jaren,
hebben we doodstil op de bank gelegen,
de tijd die nooit terug keert weggeslapen.
O liefste, met je oogleden zo zwaar,
als de ochtend met zijn speer het land opschudt,
moeten wij op, ons aankleden, op naar
de onbeschaamde dag, met rechte rug.
We zijn, hij weet het, trek het je niet aan,
net weer uit die verrukking opgestaan.
Edna St. Vincent Millay