Zo lang mijn hart nog klopt

Blijf ik zolang mijn hart nog klopt gevangen,
nu liefdes haat mij met een ketting bindt en
blijf ik naar zoete broodresten verlangen,
slechts op de kille, vuile grond te vinden-

piepend in een benauwde grot, een pad
vangt er treurig een mug, legt die terzijde,
terwijl buiten, in ’t licht, op naar de stad,
schreeuwende mannen met hun koopwaar rijden? …

Perfide prins, die mij beperkt, weet goed:
Ik ken de brieven die mijn afgang tonen.
Want menig man betaalde met zijn bloed
om daarmee uit dit droeve hok te komen,

waarvan bevlekte muren zonder eind,
gekerfd, zuchtend, gekweld getuige zijn.

Edna St. Vincent Millay


Geplaatst op

december 2014

Shall I be prisoner till my pulses stop To hateful Love and drag his noisy chain, And bait my need with sugared crusts that drop From jeweled fingers neither kind nor clean? — Mewed in an airless cavern where a toad Would grieve to snap his gnat and lay him down, While in the light along the rattling road Men shout and chaff and drive their wares to town? . . . Perfidious Prince, that keep me here confined, Doubt not I know the letters of my doom: How many a man has left his blood behind To buy his exit from this mournful room These evil stains record, these walls that rise Carved with his torment, steamy with his sighs.