De blikken van bedrog

De blikken van bedrog, ik ken ze wel,
de zoete tong, de makkelijke leugen,
ze laten mannen, bij wie ik niet tel,
zich in hun dagelijks krediet verheugen.

Die worden in hun noden begeleid,
beramen hoe de boekhouding kan kloppen,
boven de streep vol eerbiedwaardigheid,
door wat onder de streep staat weg te stoppen.

En ik, ik was ze liever kwijt geweest,
dan ze te slikken. Laat dit huis maar vallen,
maar nooit doe ik mijn deur van ’t slot, bevreesd
dat ik ze in mijn gang zal horen lallen,

of baan ik me een uitweg door de grafstank
van de patchoeli die hier langs de trap hangt.

Edna St. Vincent Millay


Geplaatst op

december 2014

I know the face of falsehood and her tongue Honeyed with unction, plausible with guile, And dear to men, whom count me not among, That owe their daily credit to her smile; Such have been succoured out of great distress By her contriving, if accounts be true: Their deference now above the board, I guess, Discharges what beneath the board is due. As for myself, I’d liefer lack her aid Than eat her presence; let this building fall: But never let me lift my latch, afraid To hear her simpering accents in the hall, Nor force an entrance past mephitic airs Of stale patchouli hanging on my stairs.