De blikken van bedrog, ik ken ze wel,
de zoete tong, de makkelijke leugen,
ze laten mannen, bij wie ik niet tel,
zich in hun dagelijks krediet verheugen.
Die worden in hun noden begeleid,
beramen hoe de boekhouding kan kloppen,
boven de streep vol eerbiedwaardigheid,
door wat onder de streep staat weg te stoppen.
En ik, ik was ze liever kwijt geweest,
dan ze te slikken. Laat dit huis maar vallen,
maar nooit doe ik mijn deur van ’t slot, bevreesd
dat ik ze in mijn gang zal horen lallen,
of baan ik me een uitweg door de grafstank
van de patchoeli die hier langs de trap hangt.
Edna St. Vincent Millay