Maan, die vermoeid leunt tegen de latei,
totdat de poort naar ’t westen open gaat,
weg van de wereld wil, rust wil, nu jij
het reizen moe, je jeugd achter je laat.
Weet jij nog wel, die heuvel van verlangen,
waar je vol liefde, laat door liefde lag,
de zon deed stoppen, wilde blijven hangen,
verbaasd gaven slechts kaarsen licht die dag.
Zet die zoete herinnering je aan
tot actie? Help mij dan, ik heb het nodig.
Bij daglicht moet ik bij mijn lief vandaan
en ik zie al iets van de ochtendbode.
Godin, in naam van wie jij toegenegen
geweest bent, zweer ik: Toe, hou de zon tegen.
Edna St. Vincent Millay