Maan

Maan, die vermoeid leunt tegen de latei,
totdat de poort naar ’t westen open gaat,
weg van de wereld wil, rust wil, nu jij
het reizen moe, je jeugd achter je laat.

Weet jij nog wel, die heuvel van verlangen,
waar je vol liefde, laat door liefde lag,
de zon deed stoppen, wilde blijven hangen,
verbaasd gaven slechts kaarsen licht die dag.

Zet die zoete herinnering je aan
tot actie? Help mij dan, ik heb het nodig.
Bij daglicht moet ik bij mijn lief vandaan
en ik zie al iets van de ochtendbode.

Godin, in naam van wie jij toegenegen
geweest bent, zweer ik: Toe, hou de zon tegen.

Edna St. Vincent Millay


Geplaatst op

december 2014

Moon, that against the lintel of the west Your forehead lean until the gate be swung, Longing to leave the world and be at rest, Being worn with faring and no longer young, Do you recall at all the Carian hill Where worn with loving, loving late you lay, Halting the sun because you lingered still, While wondering candles lit the Carian day? Ah, if indeed this memory to your mind Recall some sweet employment, pity me, That with the dawn my love must leave behind, That even now the dawn’s dim herald see! I charge you, goddess, in the name of one You loved as well: endure, hold off the sun.