Echt stapel is een man die zegt:
“Een uur kende ik liefde, maar…”
De liefde gaat niet zo snel weg,
pakt er zo een dozijn, dicht bij elkaar.
Wie slikt het toch als ik verklaar
dat ik aan pest leed, heel het jaar?
Reken maar dat ik hoongelach verdien
als ‘k zeg: “Dat kruit brandde een uur of tien.”
Ons hart blijkt onbeduidend hoor,
als het door liefde wordt geraakt.
Andere zorg houdt ruimte voor
meer zorgen, wordt daar niet door overvraagd.
Dat zorgen komt, maar liefde lokt
en slokt ons op als grote brok.
Vuurt hij, dan valt voor heel de rij het doek.
Ons hart? Een kleine vis. Hij is de snoek.
Is dat niet zo? Wat kwam er van
mijn hart bij onze eerste keer?
Ik had het toen ik binnen kwam.
Toen ik naar buiten ging was ’t er niet meer.
Is mijn hart toen naar jou gegaan?
Dan zette het jouw hart wel aan
tot medeleven. Nee, de Liefde was
in één klap klaar, versplinterde ’t als glas.
Toch kan er niets tot niets vergaan.
Geen plaats is enkel leeg, nietwaar?
De delen blijven daar bestaan,
alleen ze zitten niet meer aan elkaar.
Zoals een bril in stukken werkt,
honderd gezichten, minder scherp,
wenst mijn flard hart, aanbidt en adoreert.
Maar liefde, na die ene, gaat niet meer.
John Donne