Jij staat dichter bij mij dan alle dingen –
niet slechts als droom, als een gedeelte van me;
ik voel je borst, een vleugelslag doordringt me,
ik voel ze rechtstreeks op mijn hart, jouw handen.
Jij bent mijn strop van slaap, trekt langzaam, zacht,
jij bent de zenuwklop in tand en tenen;
jij bent mijn zweet, gedurende de nacht,
jij bent de motor die mij doet bewegen.
Dan weet ‘k, dat niets hiervan echt bij jou hoorde –
je bent enkel ver weg, een mooie vrouw,
je kijkt in spiegels, houdt je aan je woorden,
lacht om verhalen die ik voor me houd:
tot liefde triest wordt, ik zal over komen
als twijgje in de vlammen van jouw dromen.
George Dillon