Eens zat ik achter het orgel,
ik was moe, had een slecht gevoel.
Mijn vingers raakten de toetsen
zomaar en zonder doel.
Ik weet niet wat ik toen speelde,
of waaraan ik toen dacht;
maar ik speelde een akkoord dat
klonk als ‘Amen’ uit alle macht.
Het vulde de roze schemer
als slot van een engelenpsalm,
en mijn geest, die koortsig ijlde,
vond plotseling rust. Ik werd kalm.
‘t Verzachtte de pijn en zorgen,
zo kan liefde tweedracht verslaan.
Als een welluidende echo
van ons valse bestaan.
Het bond alles dat verbijstert
volmaakt vredig tezaam,
en trilde weg in de stilte,
onwillig om te gaan.
Ik zocht, ik zoek tevergeefs naar
dat verloren akkoord.
‘t Kwam uit de ziel van het orgel
en heeft mijn hart doorboord.
Wellicht dat de engel des Doods
dat akkoord gebruikt op een dag,
wellicht hoor ik pas in de hemel
weer dat ‘Amen’ uit alle macht.
Adelaide Anne Proctor