Hoe kan het, dat een hart, met zee
en steen begaan, ’t gezicht vergeet
dat het ooit bracht tot ach en wee,
de vrouw vergeet, de plaats nog weet?
Was het de één, de ander juist?
Was het een meisje of een beeld?
Dat lente haar elk jaar opkuist,
wit zeeschuim voor haar krullen speelt.
Slechts even hield de schoonheid aan,
zoals een golf, een wolk, je ziet
die al naar korte tijd vergaan.
Geheugen zeeft, onthoudt het niet.
Het wilde dat in mijn hoofd verblijft
doet onvoorstelbaar aan:
zwanen, half blind, gaan sneeuw te lijf –
en zingend sterft de zwaan.
George Sutherland Fraser