Musica fugat diabolum

Er ligt een liedje op de loer
bij alles wat zich voordoet.
Of ik nu in mijn pannen roer,
een middagje door Zwolle toer,
de katten van de buren voer,
er olie in mijn oor moet,

ik zing, ik neurie of ik fluit
al kan de toon verschillen;
vaak straal ik levensvreugde uit,
soms klink ik zacht, dan weer juist luid,
extreem gepeperd en gekruid,
laat ik de ramen trillen.

Er ligt een lied in het verschiet,
zelfs als de rapen gaar zijn.
Ook als ik haast geen uitweg zie,
geveld door zorgen en verdriet,
zo stijf ben als een stalagmiet
en alle dagen zwaar zijn.

Dan klinkt de blues, behoorlijk rauw,
ten teken van die wanhoop.
Uit drie akkoorden opgebouwd
klinkt het stramien altijd vertrouwd,
of ik me nu in huis ophoud
of zomers langs het strand loop.

Toch weet ik: dit verandert weer.
Eenmaal zal het weer galmen.
Al doet het leven nog zo zeer,
mislukt alles wat ik probeer,
er komt een keer een ommekeer,
dan klinken er weer psalmen.

Nu ik dit versje noten geef,
daarvoor naar mijn gitaar reik,
bedenk ik dat ooit Luther schreef
hoe hij de duivel zelf verdreef:
muziek maakt dat je overleeft,
hoe groot ook het gevaar lijkt.

Prins, ik besef dat mettertijd
ik voor mijn dood moet vrezen.
Dan raak ik, zegt men, uit de tijd.
Gedachte die ik doorgaans mijdt
en daarom maar het liefst bestrijdt
met teksten zoals deze.


Geplaatst op

mei 2021

Een keerversje op de wijze van een ballade. ZDC Zoomsessie mei thema Keer