Aan wie ik het opwekkende genoegen dank
dat mijn zinnen prikkelt wanneer we waken
en het ritme van rust slaat wanneer we slapen,
eenstemmig adem halen
van geliefden wiens lichamen elkaars geur aannemen,
die zonder te spreken hetzelfde denken,
dezelfde taal uitslaan zonder betekenis te behoeven.
Geen monkelende winterwind zal ze kilte brengen,
geen korzelige zomerzon doet ze verwelken,
de rozen in de rozentuin die van ons is, van ons alleen.
Maar deze opdracht is voor anderen te lezen:
dit zijn persoonlijke woorden, in het openbaar tot jou gericht.
T.S. Eliot