Gelukkig de man die weet dat weinig meer dan genoeg is.
Hij staat niet open voor het obstakel van overvloed.
Zijn geest houdt met de kromstaf zijn eieren bijeen.
Elk een fraaie blauwe feniks, voor hem wachten zij af.
Hij schept met zijn woord in hun werelden licht.
Hij bevestigt hun vliezen aan het uitspansel van zijn ervaring,
hij strikt elk stevig met een parel aan zijn polsstok.
Hij bereidt en boent glazen herenhuizen
waar ze kunnen nestelen, hij schuift ze huiswaarts,
alsof ze verweesde sneeuwvlokken waren.
Hun recht te doen is zijn vreugde.
Hij polijst hun luchten, ze kunnen vrij van wolken opstijgen,
hij reinigt de kleuren van hun regenbogen, hij schuint hun angsten af,
hij schaalt de molshopen van hun vulkanen.
Elk van hen zal voor hem bloeien, lieflijkheid in de woestijn,
winterkoninkjes in de lente. Hij koestert hun tevreden kreetjes.
Ze zijn draaikolken, kruipen bij elkaar onder zijn aanraking,
hij wikkelt hun wegen, niet één ervan wijkt,
hij bestuurt hun rijken om ze door de elementen te geleiden.
Hij weidt ze tussen de bloemen van de Munros,
hij verbergt ze in de olijftakken.
Gelukkig hij die weet dat weinig meer dan genoeg is.
Binnen zijn ruwe schutbladeren gedijt een crème van katjes.
Als schapen hoedt hij zijn eeuwige levens.
Dawn Wood