Stel, leven doet er toe. Stel dat het vlees
en bloed, die ’t aanprijzen, enkel te boek staan
als kwijt, maar steeds bekende kost geweest.
Ik zal geloven, maar bleef steeds op zoek gaan
naar ’t koude lichaam van de mooie dood,
wit en bewegingsloos, zoals de maan,
het fiere hart nu zonder slag of stoot,
de trotse geest gevlucht, hier ver vandaan.
Stel het werd aarde weer. Houdt het verborgen
tussen het afval. Tel het als het stofje
dat niet met doem strijdt, daarvoor nooit kan zorgen
en reken mij tot hen die dat snel troffen.
’s Nachts slaap ik bij de rozen in hun bed,
benieuwd wat Tijd vermorzelt in zijn tred.
George Dillon