Vrees niet te sterven, al voel je de koude
schaduw van wat de zon maar tonen kan:
het lichaam met zijn felle glans van goud, dat
doorslaat tot zilver voor zonsondergang;
de aarde en dat wilde ding, haar schoot, –
de aap van ver, die met zijn knokkels schuurt,
de vis die spartelt, vogels, strikt gekooid.
Jij draagt hun blindheid, deelt in hun natuur.
Als meest vermoeide schepsel, en het laatste,
een zucht van God op de zevende dag,
houd je verpopt ‘t omhulsel op zijn plaats en
de vleugels toe, niet tot een vlucht gebracht.
Wat vrees je om te sterven? Dan zul jij
je boeien af doen, van de wereld vrij.
George Dillon