Van jongs af was ik nooit gelijk
aan anderen – miste de kijk
van anderen – mijn hartstocht kende
geen oorsprong in eenzelfde lente –
Mijn zorg? Niet van dezelfde akker –
Mijn hart kreeg ik niet juichend wakker
op juist die toon – vond ik iets fijn –
dan gold die liefde enkel mij.
Toen – in mijn jeugd – bij ‘t ochtendkrieken
van een leven vol storm – uit ziekte
en beterschap het beeld ontstond
van het mysterie dat mij bond –
van de stormvloed of de welput –
van de rode klif, de bergrug –
van de zon die mij omringde
in zijn gouden najaarstinten –
van de bliksem in de lucht,
mij voorbijgaand in zijn vlucht –
van de donder en de storm –
en een wolk waarvan de vorm
(voor een verder blauwe hemel)
zich mij voordeed als een demon –
Edgar Allan Poe