Gestokt in het duister
Dan het blauw zonder materie
Gietsel van rotspunt en afstanden
Gods leeuwin,
Hoe laten we er één groot worden,
Een scharnier van hielen en knieën! – de plooi
Splitst zich en passeert, een zus van
De bruine boog
Van de nek die me ontglipt.
Zwartoog,
Donker gegoten bessen,
Haken –
Monden vol zwart zoet bloed,
Schaduwen.
Iets anders
Sleurt me door de lucht –
Dijen, haar;
Schilfers van mijn hielen.
Witte
Godiva, ik ontbolster –
Geen dwingende handen, knellende banden
En nu
Schuim ik tot tarwe, een glanzen van zeeën.
De kreet van het kind
Versmelt met de muur.
En ik
Ben de pijl,
De dauw die
Levensgevaarlijk vliegt, één met de rit
Naar het rode
Oog, de heksenketel van de ochtend.
Sylvia Plath