Zie hoe de beeldhouwer een roos,
een pad, vleugel, oog van een slang,
uit wreed graniet houwt. Daar verpoost
in hardheid zachtheid, die hij vangt.
Zo heeft deze zijn hart gepakt,
de tijd maakte dat tot een steen,
er pijnlijk kunstig in gehakt
in eenzaamheid, een jaar ging heen,
aan wat verstopt lag – vleugel, roos?
Een kikkerpoot op lelieblad?
Bij in een web? Een andere oogst!
Een meisjeshoofd bleek wat er zat.
Klein, goed gevormd, een kroon van haar,
ogen half dicht, dromerig kijkt
ze door je heen en langs je, naar
Cathay, nee, naar een verder rijk.
Jou vond ze niet het aanzien waard,
op schoonheid was ze steeds gericht,
die zich ontluikend openbaart.
Dat gaf een lach op haar gezicht.
Medusa! Dat een blik van haar
tot as en steen maakte wat groeit
zag ze niet. Slechts zichzelf gewaar
als bliksem flitst: een boom in bloei.
Zo droomde ze – een lieve schat,
die kan vereerd, betreurd, gekliefd.
Houw liever dus een vleugel, pad
of slang, wanneer je hart dat blieft.
Conrad Aiken