De bosrand. Ik kan er wel hele dagen
in het gras liggen. Ik hoor een koekoek slaan.
Die wiegt het dal, zo lijkt het, langzaam aan
in, met zijn vredig en voortdurend klagen.
Dat doet me goed. Soms lijkt me veel te plagen.
De leiband, waaraan ik mijn weg moet gaan,
knelt me hier niet, kan worden afgedaan.
Ik mag me houden bij mijn eigen vragen.
Hoewel ik mensen wel eens schamper hoorde
over wat dichters feitelijk verzetten;
ik heb het beste op de lange duur.
Want in mij groeien telkens weer de woorden
die ik bijeen kan rijgen tot sonnetten,
terwijl ik lig en in de verte tuur.
Eduard Mörike