Er staat een huis in Appelscha.
Kraakpand “De dag breekt aan”.
Voor heel wat jongens een poel van verderf.
Ook ik ben omgegaan.
Mijn nieuwe spijkerbroek was
genaaid door mijn mama.
Mijn vader, die was gokverslaafd,
ginds in Appelscha.
En al wat een gokker nodig heeft
is een koffer of een tas.
En hij vindt enkel tevredenheid
in zijn volgende glas.
O moeder, zeg je jongens
mij niet achterna te gaan.
Tijd verdoen met spuiten en slikken
in dat kraakpand “De dag breekt aan”.
Ik heb één voet op de stoep en
de ander al in de bus.
Ik ga terug naar Appelscha,
mijn ketens me bewust.
Zo staat er een huis in Appelscha.
Kraakpand “De dag breekt aan”.
Voor heel wat jongens een poel van verderf.
Ook ik ben omgegaan.
Ik ga terug naar Appelscha.
Daar zal ik ondergaan.
Mijn wedstrijd is bijna voorbij
daar in kraakpand “De dag breekt aan”.