Vrij springt een vink
bij de wind achterop,
mee met de stroom
tot het driften stopt.
Zijn vleugel baadt
in het goud van de zon.
Hij eist het luchtruim op.
Maar een vink die hinkt
in een krappe kooi,
door spijlen beperkt,
aan toorn ten prooi,
zijn vleugels geknot,
zijn poten geboeid,
dus ontsluit hij zijn keel en zingt.
De kooivink zingt
met een slag vol schroom,
van het onbekende
waar hij van droomt.
Zijn geluid weerklinkt
langs de heuvelzoom,
want de kooivink
zingt van vrijheid.
Vrij denkt de vink aan een nieuwe vlucht,
aan hoe de passaat door de bomen zucht,
hoe de worm in de ochtend zijn prooi zal zijn
en het luchtruim zijn domein.
Maar een kooivink staat waar zijn droom ontsliep,
en slaat, steeds als angst hem wakker riep.
zijn vleugels geknot,
zijn poten geboeid,
dus ontsluit hij zijn keel en zingt.
De kooivink zingt
met een slag vol schroom,
van het onbekende
waar hij van droomt.
Zijn geluid weerklinkt
langs de heuvelzoom,
want de kooivink
zingt van vrijheid.
Maya Angelou