Dus ben ik enkel en alleen van mij.
Gebruiken of verspillen, houden, geven,
het is aan mij, is mijn bezit, mijn leven.
Enkel het mijne, ook al jaagt de Tijd.
Van mij, als in seizoenen rij na rij
vanuit platvloersheid diepgang komt, soms even.
Van mij, tot Dood zijn zeis heeft opgeheven.
Van mij, zelfs al wordt mij een graf bereid.
En ik schenk soeverein mijn eigen leven
aan Hem, die ooit voor mij Zijn leven gaf.
Hij laat me zingen, heeft Zichzelf gegeven
en alle zorgen vallen van me af.
“O dood, waar is je prikkel nu gebleven?”,
zing ik. “Waar is je overwinning, graf?”