Ik kom van hier, van de vlakte
en weet je, ben je jong
dan leren ze je snel, wat je vader kon.
Ja, Marjan ken ik uit mijn schooltijd,
ze was nog maar zeventien.
Ik nam haar uit de vlakte mee om perspectief te zien.
Reed haar naar de rivier toe.
In ‘t water verkoeling gezocht.
O, naar de rivier ging de tocht.
Marjan schreef toen een briefje,
o man, dat ze zwanger was,
en voor mijn negentiende kreeg ik een vakbondspas en een pandjesjas.
Dus wij naar de gemeente
en de ambtenaar fikste het.
Geen vrolijke boel, geen plechtig gedoe,
geen trouwjurk, geen bruidsboeket.
Maar wij reden naar de rivier toe.
In ’t water verkoeling gezocht.
O, naar de rivier ging de tocht.
Ik ging bij een aannemer werken, voor Bouwbedrijf Willemstad.
Maar er is nu niet veel werk meer, de recessie veroorzaakt dat.
En alles wat zo van belang leek,
weet je, is nu in rook opgegaan.
Ik doe maar of ’k me niets herinner,
Marjan lijkt onaangedaan.
Maar ik zie ons nog rijden in mijn broers zijn brik.
Wat is ze bruin en nat, daar op het strand, waar ik
’s nachts wakker lig, ik trek haar naar me toe,
zodat ik elke ademhaling hoor en voel.
Die herinnering valt me nu lastig,
blijft spoken, doet me pijn.
Komt een droom niet uit, is hij dan onwaar,
of kan het nog erger zijn?
Het drijft me naar de rivier toe.
Ook al staat hij nu droog, ik heb toch
’s avonds weer de rivier opgezocht.
Naar de rivier rijdt
mijn liefste met mij.
O, naar de rivier rijden wij.
Bruce Springsteen