De zeges van Millay

Ik zie ze onder zeil liggen, begraven,
de vrouwelijke dichters van dit land.
Elk in haar eigen niet te vatten haven,
van ’t lied ontdaan, geen pen meer in de hand.

Er rest nu niet meer stem dan elke steen,
niet meer gehoor dan onkruid in de winter,
aan dit ding van dor vlees en blekend been,
dat ooit schoonheid onsterfelijk kon munten.

Ruw maakte dood een eind aan Sappho’s lier,
Barrett en Wylie moesten zwijgend gaan.
Een grootse brandstapel, ‘t doet hem geen zier,
verspillend weet hij vaatwerk stuk te slaan.

Ach Dood, ‘k vergeef je wat je met ze deed,
maar laat mij toch de zeges van Millay.

Tennessee Williams


Geplaatst op

januari 2015

I see them lying sheeted in their graves, All of the women poets of this land, Each in her own inscrutable small cave, Song rept from lip and pen purloined from hand. And no more vocal, now, than any stone, Less aureate, in fact, now, than winter weed, This thing of withered flesh and bleached bone That patterned once beauty’s immortal creed. Rudely dead seized and broke down Sappho’s lyre, Barrett and Wylie went their songless way. He does not care what hecatomb of fire Is spilt when shattering the urn of clay. Yes, Death, I’ll pardon all you took away While still you spare me glorious Millay.