Ik zie ze onder zeil liggen, begraven,
de vrouwelijke dichters van dit land.
Elk in haar eigen niet te vatten haven,
van ’t lied ontdaan, geen pen meer in de hand.
Er rest nu niet meer stem dan elke steen,
niet meer gehoor dan onkruid in de winter,
aan dit ding van dor vlees en blekend been,
dat ooit schoonheid onsterfelijk kon munten.
Ruw maakte dood een eind aan Sappho’s lier,
Barrett en Wylie moesten zwijgend gaan.
Een grootse brandstapel, ‘t doet hem geen zier,
verspillend weet hij vaatwerk stuk te slaan.
Ach Dood, ‘k vergeef je wat je met ze deed,
maar laat mij toch de zeges van Millay.
Tennessee Williams