Dit beest, dat mij publiekelijk verscheurt,
dit liefhebben, dit onbewust begeren,
dat mij bezit, wanneer het blad verkleurt,
verdwijnt voordat de lente weer zal keren.
De wond geneest, de koorts zal overgaan,
de pijn neemt af, steekt niet meer door mijn huid.
En voor opnieuw een vonk kan overslaan,
vergeet ik jou, nu nog mijn Noord en Zuid.
Zo’n scherpe klauw laat mij niet ongeraakt
voortgaan, al zou ik nieuwe liefde vinden.
Mijn lichaam langs, zelfs als ik slaap ontwaakt,
trekkend bij kussen, koud als in de winter,
de krassen van dit treffen, als een speer
die mij nu scheidt van mijn gekwelde heer.
Edna St. Vincent Millay