Ik droomde (ja, die keer droomde ik van je)
en zag ons samen in een open veld.
Twee duiven speelden boven ons hun spel,
maakten elkaar zichtbaar het hof, ontspannen.
Breed maakte ook een duistere, imposante,
zijn duik, een havik, van de honger fel.
Ze waren geen partij, en dus vaarwel,
leven en liefde, al die nieuwe plannen.
En toen, hun veren dwarrelden omlaag,
zo wit als sneeuw, vermengd met donkerrood,
toen strekte ik me huilend naar je uit.
Maar jij was weg. Door de ligusterhaag
fluisterde slechts de wind, die het geluid
van klaaglijk blaten van de schapen bood.
Christina Rossetti