Een wintersonnet

Een roodborst zei: “Nooit zal de lente komen
en ik zal nooit meer aan een nest beginnen.”
Een roos dacht dat haar sap nooit meer zou stromen.
Alleen maar kou voelde ze, diep van binnen.

De halve maan had door de trage nachten
geen moed meer om te groeien of te slinken.
De oceaan, steeds dorstig in gedachten,
kreeg van rivieren niet genoeg te drinken.

Nu is het lente, en de roodborst bouwt
haar nest. Ze zingt een klinkend liefdeslied.
De rijp is weg. De roos kleedt zich subiet

met fris nieuw blad, purperen knoppen aan.
De maan krijgt kleur. De oceaan wordt blauw,
warmt op. Alleen haar dorst blijft voortbestaan.

Christina Rossetti


Geplaatst op

voorjaar 2009

A Wintry Sonnet A Robin said: The Spring will never come, And I shall never care to build again. A Rosebush said: These frosts are wearisome, My sap will never stir for sun or rain. The half Moon said: These nights are fogged and slow, I neither care to wax nor care to wane. The Ocean said: I thirst from long ago, Because earth’s rivers cannot fill the main.— When Springtime came, red Robin built a nest, And trilled a lover’s song in sheer delight. Grey hoarfrost vanished, and the Rose with might Clothed her in leaves and buds of crimson core. The dim Moon brightened. Ocean sunned his crest, Dimpled his blue, yet thirsted evermore.