Ik ben nog niet geboren; verhoor me.
Laat me niet door een rat of een kat, een vampier of
een monsterlijk aasetend dier dat nabij komt vermoorden.
Ik ben nog niet geboren; genade.
Ik vrees dat ze mij van nature met muren ommuren,
me met pillen verstillen, slinks liegende lokken,
inktzwart ze me martelen, of me in bloed laten baden.
Ik ben nog niet geboren; toe, geef me
water om me te wiegen, gras om voor me te groeien, bomen
om mee te bomen, lucht om voor me te lachen, vogels en een wit licht
in mijn hoofd dat me wijst hoe te leven.
Ik ben nog niet geboren; vergeef me,
zonden die de wereld in mij zal begaan, mijn woorden
als ze tot mij spreken, mijn gedachten als ze mij bedenken,
mijn verraad dat ontstaat door andere verraders,
mijn leven als ze moorden door middel van mijn
handen, mijn dood wanneer ze mij leven.
Ik ben nog niet geboren; dus oefen
me in ‘t spel dat ik moet spelen, in de hints die ik moet hebben
als oude mannen me beleren, bureaucraten koeioneren, bergen
naar me fronsen, liefsten om me lachen, de witte golven
oproepen tot dwaasheid en de woestijn me roept
naar mijn eind en de bedelaar mijn bijdrage
weigert en mijn kinderen mij niet hoeven.
Ik ben nog niet geboren; verhoor me.
Laat de man die een beest is, die denkt dat hij God is
mij niet vermoorden.
Ik ben nog niet geboren; verwerf me
toch kracht tegen hen die mijn menselijkheid
doen bevriezen, me in een fataal apparaat zouden slepen,
mij een wieltje in een machien zouden maken, een ding
met alleen één gezicht, een ding, en tegen allen die
mijn volledigheid willen verdrijven, mij
als een distel hierheen willen blazen
of daarheen of hierheen en daarheen
of me als water dat stilstaat laten bederven.
Laten ze geen steen van me maken, me niet laten bederven,
laat me anders maar sterven.
Louis MacNeice