Geen levend schepsel wordt tweemaal genood tot
zijn laatste adem, dubbel pijn doorstaand.
Omdat weggaan van jou beslist mijn dood wordt,
denk ik dat ik niet nog eens heen zal gaan.
Ik denk dat Tijd, die met zijn wreed decreet
de dageraad al bij ons aan deed kloppen
en zo het allerergste met me deed,
met alles wat tobben doet moet stoppen.
Als jij al graan of rozen bent, in rust ligt,
ga ik als geest van vlees en bloed in ’t rond.
Waar ik zal spoken was ik ooit gelukkig.
Ik buig over wat ik het liefste vond.
En handenwringend ga ik ervandoor,
net zoals nu, blijf ik het daglicht voor.
Edna St. Vincent Millay