Houd mij, van allen die ooit koortsig vroegen
“Liefde, zo zoet, zo wreed, heb medelijden”,
maar voor de minste. Immers, velen droegen
hun rode hart verfrommeld aan hun zijde,
verzetten zich, dromend of niet, en vulden
de kerker met hun klacht, triest en ontdaan.
Ook mijn geschreeuw deed heel de kerker schudden:
“O God, laat me hier uit, laat mij toch gaan!”
zou ik het ijzer van mijn lange ketting
niet horen als een fraaie gouden klank.
Maar ik streef, poch ik sterk, niet naar ontzetting
door vreselijke wapens, nee, ik hang
naar wat mij dagelijks wordt aangereikt
door een cipier die als de sterren kijkt.
Edna St. Vincent Millay